Please, hit refresh button right here to update your stats.
Remember that your profile must be public for duome to be able to visualize the data. Simple numbers like streak or crowns would be updated instantly while more
complex concepts like daily XP chart or Recent Practice Sessions will be available on page reload. You can provide feedback, ask questions and request new features
on our forum — be welcome to join us there :)
Manon · Paul · c' · chat · cheval · chien · croissant · es · est · et · femme · fille · garçon · homme · je · mange · manges · orange · pizza · suis · tu · un · une
23 words
Wist je al dat Frans een officiële taal is in wel 29 verschillende landen? Laten we beginnen met de basis. Welkom en bienvenue (welkom in het Frans)!
Franse zelfstandige naamwoorden hebben een geslacht. Er zijn mannelijke en vrouwelijke woorden. Mannelijke woorden gebruiken un, vrouwelijke une.
Frans | Nederlands |
---|---|
un garçon | een jongen |
une fille | een meisje |
un homme | een man |
une femme | een vrouw |
un chien | een hond |
une pizza | een pizza |
In het Nederlands zeggen we ik ben en jij bent. In het Frans ziet dat er als volgt uit!
onderwerp | werkwoord (être) |
---|---|
je (ik) | suis (ben) |
tu (jij) | es (bent) |
il/elle (hij/zij) | est (is) |
au revoir · beaucoup · bienvenue · bonjour · bonsoir · enchanté · merci · non · oui · salut
10 words
Net als in het Nederlands hangen sommige begroetingen af van het tijdstip. 's Morgens en 's middags zeg je bonjour, maar 's avonds zeg je bonsoir.
Frans | Nederlands |
---|---|
Bonjour ! | Goeiemorgen! Goeiedag! |
Bonsoir ! | Goedenavond! |
Tegen vrienden kan je ook salut zeggen. Salut kan je gebruiken om hoi te zeggen, maar ook als je weggaat.
Frans | Nederlands |
---|---|
Salut ! | Hoi! / Doei! |
Een accent op een letter zorgt ervoor dat de letter anders wordt uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
je | doffe e, de e in "ze" |
é | lange ee als in geen |
è | e als in erg / ai als in het Engelse air |
Als de laatste letter van een woord een e (zonder accent!) is, wordt die meestal niet uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
bonne | "bon" |
anglais · comment · elle · espagnol · français · français · française · il · italien · la · le · m'appelle · néerlandais · néerlandais · néerlandaise · parle · parle · parles · s'appelle · t'appelles
20 words
In het Nederlands veranderen werkwoorden vaak - ik werk, hij werkt, wij werken. In het Frans gebeurt dit ook, maar iets meer dan in het Nederlands.
onderwerp | werkwoord (parler) |
---|---|
je | parle |
tu | parles |
il / elle | parle |
Let op! De -s in parles wordt niet uitgesproken, dus al deze vormen worden op dezelfde manier uitgesproken.
In het Frans veranderen bijvoeglijke naamwoorden afhankelijk van het geslacht. Vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -e.
Frans | Nederlands |
---|---|
Julien est français. | Julien is Frans. |
Marie est française. | Marie is Frans. |
Il est néerlandais. | Hij is Nederlands. |
Elle est néerlandaise. | Ze is Nederlands. |
De extra -e op het einde kan de uitspraak wat veranderen, dus luister goed!
Amsterdam · Angleterre · Belgique · Bordeaux · Bruxelles · Espagne · Europe · France · Italie · Lyon · Madrid · Marseille · Paris · Rome · Utrecht · Waterloo · avec · charleroi · en · habite · habites · ici · j' · journaliste · professeur · travaille · travaille · travailles · université · à · étudiant · étudiante · étudie · étudie · étudies
35 words
In het Frans zijn er twee woorden voor in. Voor steden gebruik je à, en voor veel landen gebruik je en.
Frans | Nederlands |
---|---|
J'habite à Paris. | Ik woon in Parijs. |
J'habite à Bruxelles. | Ik woon in Brussel |
J'habite en France. | Ik woon in Frankrijk. |
J'habite en Belgique. | Ik woon in België. |
animal · appartement · chouette · dans · de · famille · femme · fille · fils · frère · grand-mère · grand-père · jardin · l' · ma · maison · mari · mon · mère · père · sa · son · sœur · ta · ton · veut
26 words
In het Nederlands zeggen we "mijn moeder" en "mijn vader". In het Frans wordt dat "ma mère" en "mon père", omdat woorden zoals "mijn" en "jouw" veranderen afhankelijk van het geslacht van het woord dat erop volgt.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
mon père (mijn vader) | ma mère (mijn moeder) |
ton frère (jouw broer) | ta sœur (jouw zus) |
son fils (zijn/haar zoon) | sa fille (zijn/haar dochter) |
Fille kan zowel meisje als dochter betekenen. Let op de context van de zin om te weten wat het woord betekent.
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est une fille. | Het is een meisje. |
C'est la fille de Julia. | Het is de dochter van Julia. |
C'est la fille d'Anna. | Het is de dochter van Anna. |
C'est ma fille. | Het is mijn dochter. |
De wordt d' als het volgende woord met een klinker begint.
Anvers · Berlin · Londres · a · ai · as · avion · aéroport · billet · d' · gare · hôtel · où · passeport · prends · prends · restaurant · s'il vous plaît · taxi · train · va · vais · valise · vas · voiture · étranger
26 words
Le gebruik je voor mannelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
le garçon | de jongen |
La gebruik je voor vrouwelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
la femme | de vrouw |
Als een woord met een klinker begint of met een h die je niet uitspreekt, gebruik je l' in de plaats van le of la.
Frans | Nederlands |
---|---|
l'homme | de man |
De meeste Franse werkwoorden veranderen op een regelmatige manier, maar sommige werkwoorden doen gewoon hun eigen ding en zijn onregelmatig.
onderwerp | werkwoord (aller) |
---|---|
je (ik) | vais (ga) |
tu (jij) | vas (gaat) |
il (hij) / elle (zij) | va (gaat) |
Als het werkwoord met een klinker begint, verander je je naar j'.
onderwerp | werkwoord (avoir) |
---|---|
j' (ik) | ai (heb) |
tu (jij) | as (hebt) |
il (hij) / elle (zij) | a (heeft) |
De uitspraak van de g verandert als er een e, i of n op volgt.
Frans | uitspraak |
---|---|
gants | [g] als in "goal" |
mange | [zj] als in giraf |
giraffe | [zj] als in giraf |
compagne | [nj] als in oranje |
aime · aimes · aimons · allons · au · avons · banque · boulangerie · bus · chocolat · cinéma · habitons · lire · livre · mangeons · musique · métro · nous · parc · sommes · travail · veux · veux · voulons · zoo · école
26 words
Na nous (wij) eindigen werkwoorden normaal op -ons.
Frans | Nederlands |
---|---|
nous voulons | we willen |
nous avons | we hebben |
nous habitons | we wonen |
onderwerp | werkwoord (vouloir) |
---|---|
je (ik) | veux (wil) |
tu (jij) | veux (wil) |
il (hij) / elle (zij) | veut (wil) |
nous (wij) | voulons (willen) |
Bij "veux" en "veut" wordt de laatste letter (x en t) niet uitgesproken, ze klinken dus hetzelfde.
In het Frans zal je nooit à met le erna zien. Een à met een le wordt altijd au.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu vas au restaurant. | Je gaat naar het restaurant. |
Elle va au zoo. | Ze gaat naar de dierentuin. |
Au klinkt als een lange oo, en dus niet als -auw.
bien · bonne journée · bonne nuit · bonne soirée · excuse · moi · s'il te plaît · toi · très · à bientôt · à demain · ça va
12 words
Je kan ça va vragen om te vragen hoe het gaat met iemand, en om die vraag te beantwoorden. Het werkt net iets anders dan in het Nederlands, dus hieronder zie je de letterlijke vertaling en een iets natuurlijkere vertaling.
Frans | letterlijk | Nederlands |
---|---|---|
Salut, ça va ? | Dag, gaat het? | Dag, (hoe) gaat het? |
Ça va, et toi ? | Het gaat, en jij? | Het gaat (goed), en met jou? |
chats · chiens · croissants · deux · elles · femmes · garçons · habitent · hommes · ils · journalistes · les · mange · mangent · ont · oranges · parlent · pizzas · professeurs · sont · trains · travaillent · trois · un · une · voitures · étudiantes · étudiants · étudient
29 words
Om over meer dan één ding te praten in het Frans, voeg je een s toe aan het woord.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
un chat | deux chats |
Le, la en l' worden les.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
le garçon | les garçons |
la femme | les femmes |
l'homme | les hommes |
Het werkwoord prendre (nemen) heeft een s als uitgang na je en tu.
onderwerp | werkwoord (prendre) |
---|---|
je (ik) | prends (neem) |
tu (jij) | prends (neemt) |
il (hij) / elle (zij) | prend (neemt) |
Als je het over één vrouw, meisje, of ander vrouwelijk woord hebt, gebruik je elle (zij/ze).
Als je het over meer dan één persoon of ding hebt, gebruik je ils of elles (zij/ze). Elles gebruik je voor groepen die enkel uit vrouwen bestaan, ils gebruik je voor groepen die uit mannen bestaan. Bij gemengde groepen gebruik je ook ils.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ils sont étudiants. | Ze zijn studenten. |
Elles sont étudiantes. | Ze zijn studentes. |
aiment · amusant · amusante · amusantes · amusants · anglaises · bébé · bébés · ce · content · contente · contentes · contents · espagnoles · espagnols · filles · françaises · frères · intelligent · intelligente · intelligentes · intelligents · mes · néerlandaises · parents · ses · sœurs · tes
28 words
Als je over een zelfstandig naamwoord in het meervoud praat, plak je ook een s aan het bijvoeglijk naamwoord!
Frans | Nederlands |
---|---|
La femme est contente. | De vrouw is blij. |
Les femmes sont contentes. | De vrouwen zijn blij. |
In het Nederlands zeggen we "mijn broer" en "mijn broers". In het Frans veranderen woorden als mijn en jouw als je meer dan een broer hebt.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mon frère | mes frères |
ta sœur | tes sœurs |
sa voiture | ses voitures |
addition · bières · bouteille · bouteilles · café · dessert · eau · jus · ou · personne · personnes · pour · prend · restaurants · table · tables · tasse · toilettes · verre · voudrais
20 words
Als een woord met een klinker begint, gebruik je d' in plaats van de. Het klinkt veel beter!
Frans | Nederlands |
---|---|
un fromage d'Italie | een kaas uit Italië |
Bij hoeveelheden gebruiken we de/d', terwijl we dat in het Nederlands niet doen.
Frans | Nederlands |
---|---|
un verre d'eau | een glas water |
une bouteille d'eau | een fles water |
aujourd'hui · café · cinq · fermé · grand · grande · grandes · grands · hôpital · magasin · magasins · ouvert · petit · petite · petites · petits · pharmacie · pharmacies · plante · plantes · quatre · stations · supermarché · universités · ville · vélo · écoles
27 words
In het Frans komen bijvoeglijke naamwoorden normaal na het zelfstandig naamwoord dat ze beschrijven. Een groene fiets wordt dus un vélo vert.
Frans | Nederlands |
---|---|
une université française | een Franse universiteit |
le thé vert | de groene thee |
le restaurant mexicain | het Mexicaanse restaurant |
Let erop dat ou (of) en où (waar) op dezelfde manier uitgesproken worden.
Frans | Nederlands |
---|---|
Où est le restaurant, à Paris ou à Bordeaux ? | Waar is het restaurant, in Parijs of in Bordeaux? |
Brésil · Japon · Mexique · Pays-Bas · aime · aux · château · mosquée · musée · musées · pays · plage · vacances · veulent · visite · visite · visites · visitons · vont · voyage · voyagent · voyageons · voyager · voyages · États-Unis · église · églises
27 words
Voyager, aller en manger zijn infinitieven. In het Nederlands eindigen infinitieven meestal op -en: reizen, eten, etc.
Als je in het Nederlands zegt dat "de treinen groot zijn", of dat "je van de wijn houdt", bedoel je specifieke treinen of een bepaalde wijn.
In het Frans kan je le, la en les gebruiken voor specifieke dingen, maar ook voor algemene uitspraken, waar we in het Nederlands geen de of het zouden gebruiken.
Frans | Nederlands |
---|---|
Les trains sont grands. | Treinen (in het algemeen) zijn groot. OF De treinen zijn groot. |
Bij het woord dat volgt op aimer hoort er ook altijd een le, la of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu aimes le vin ? | Hou je van wijn ? |
Ook landen krijgen le, la of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
La France est une pays. | Frankrijk is een land. |
Le Japon est mon pays. | Japan is mijn land. |
We hebben al geleerd dat au een combinatie is van à en le. Als een woord in het meervoud staat, gebruiken we aux in plaats van à les.
à + le = au
à + les = aux
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu vas au supermarché ? | Ga je naar de supermarkt? |
Je vais aux États-Unis. | Ik ga naar de Verenigde Staten. |
Als je over meer dan een persoon praat (ze/zij), eindigen werkwoorden vaak op -nt.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ils vont au Mexique. | Ze gaan naar Mexico. |
Ils veulent un taxi. | Ze willen een taxi. |
arbre · arbres · blanc · blanche · blanches · blancs · chaises · des · fenêtre · fleurs · gentil · gentille · gentilles · gentils · livres · ouvre · ouvre · ouvrent · ouvres · ouvrons · pièce · pièces · porte · salon · vaches · y
26 words
Il y a kan zowel er is als er zijn betekenen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il y a une fleur blanche. | Er is een witte bloem. |
Il y a trois arbres. | Er zijn drie bomen. |
Un en une worden des als het over meer dan één ding hebt. In het Nederlands kunnen we gewoon "katten" zeggen, maar in het Frans moet je des chats zeggen.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
un arbre | des arbres |
une lettre | des lettres |
bureau · collègue · e-mail · message · médecin · métier · numéro · ordinateur · portable · stylo · sur · travailler · travaillons · téléphone · usine · utilise · utilises · venir · écris · écris · écrit · écrivent
22 words
Let erop dat écrire (schrijven) voor sommige uitgangen een v krijgt.
onderwerp | werkwoord (écrire) |
---|---|
j' | écris |
tu | écris |
il / elle | écrit |
ils / elles | écrivent |
bananes · bon · bonne · bonnes · bons · ce · ces · cette · cuisine · cuisines · gâteau · matin · petit déjeuner · prennent · prenons · prépare · prépare · préparent · prépares · préparons · prêt · prête · repas · œuf
24 words
Werkwoorden die op -er eindigen, zoals aimer en manger, volgen (ongeveer) allemaal hetzelfde patroon voor uitgangen!
onderwerp | werkwoord (préparer) |
---|---|
je | prépare |
tu | prépares |
il / elle | prépare |
nous | préparons |
ils / elles | préparent |
Het woord voor deze/dit verandert in het Frans afhankelijk van het geslacht van het woord dat erop volgt.
mannelijk | vrouwelijk | |
---|---|---|
enkelvoud | ce | cette |
meervoud | ces | ces |
Frans | Nederlands |
---|---|
ce gâteau | deze taart |
cette pomme | deze appel |
ces verres | deze glazen |
après · après-midi · chaque · dimanche · dors · jeudi · joue · jouent · jour · journal · lis · lis · lit · lundi · mardi · mercredi · nuit · parfois · radio · regarde · regardent · samedi · soir · souvent · télé · vendredi · écoute · écoutons
28 words
Frans | Nederlands |
---|---|
lundi | maandag |
mardi | dinsdag |
mercredi | woensdag |
jeudi | donderdag |
vendredi | vrijdag |
samedi | zaterdag |
dimanche | zondag |
achète · achètes · chaussure · chaussures · cher · chers · chère · chères · combien · coûte · coûtent · des · dix · du · euros · huit · jupe · jupes · neuf · pantalon · pantalons · prix · robe · robes · rouge · rouges · sac · sacs · sept · six · tee-shirt · veste · vêtements · ça
34 words
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een speciale vorm na vrouwelijke woorden.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
blanc | blanche |
cher | chère |
bon | bonne |
gentil | gentille |
Frans | Nederlands |
---|---|
un T-shirt cher | een duur T-shirt |
une robe chère | een dure jurk |
Herinner je je nog dat à en le samen au worden? Het woord de kan ook gecombineerd worden met le en les om iets nieuws te vormen.
de + le = du
de + les = des
Frans | Nederlands |
---|---|
le prix du sac | de prijs van de tas |
le prix des oranges | de prijs van de sinaasappels |
Ben je klaar om te leren tellen in het Frans?
Frans | Nederlands |
---|---|
zéro | 0 |
un | 1 |
deux | 2 |
trois | 3 |
quatre | 4 |
cinq | 5 |
six | 6 |
sept | 7 |
huit | 8 |
neuf | 9 |
dix | 10 |
- · allemandes · an · ans · belge · belges · blondes · blonds · brun · brune · brunes · douze · japonais · n' · ne · onze · parler · parlons · pas · peux · quatorze · quel · quinze · treize · venons · viennent · viens · viens · vient · âge
30 words
Bij het werkwoord venir (komen) verandert de klinker in de stam soms van e naar ie.
onderwerp | werkwoord (venir) |
---|---|
je | viens |
tu | viens |
il / elle | vient |
nous | venons |
ils / elles | viennent |
In het Nederlands zeggen we "Ik ben niet Italiaans." of "Hij woont niet in Amsterdam.". In het Frans heb je twee woorden nodig om niet te zeggen, ne en pas. Je plaatst de twee woorden rond het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je ne suis pas italien. | Ik ben niet Italiaans. |
Il ne va pas à Calais. | Hij gaat niet naar Calais. |
Als het werkwoord met een klinker begint, wordt ne n'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu n'es pas grand. | Je bent niet groot. |
Il n'est pas jeune. | Hij is niet jong. |
aller · dangereux · derrière · deuxième · devant · dois · habiter · immeuble · important · importante · intéressant · intéressante · lieu · loin · marcher · peux · pont · première · près · route · routes · rue · rues · tourner · troisième · trouver · visiter · à droite · à gauche
29 words
We hebben al geleerd dat bijvoeglijke naamwoorden veranderen afhankelijk van het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Hieronder zie je het patroon voor bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -eux.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
un pont dangereux | une rue dangereuse |
des ponts dangereux | des rues dangereuses |
Onthoud dat de meeste werkwoorden die op -er eindigen hetzelfde patroon volgen. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen dus!
werkwoord (parler) | werkwoord (écouter) |
---|---|
je parle | j'écoute |
tu parles | tu écoutes |
il / elle parle | il / elle écoute |
nous parlons | nous écoutons |
ils / elles parlent | ils / elles écoutent |
achetez · aimez · allez · ami · amie · avez · cuisinez · dansez · ensemble · habitez · italiennes · italiens · lisez · marié · mariés · nos · notre · parlez · prenez · tous · travaillez · vos · votre · voulez · vous · étudiez · êtes
27 words
Jullie is in het Frans vous. Na vous eindigen de meeste werkwoorden op -ez.
Frans | Nederlands |
---|---|
vous mangez | jullie eten |
vous parlez | jullie praten |
vous cuisinez | jullie koken |
vous habitez | jullie wonen |
We hebben al geleerd dat je ma, ta en sa gebruikt voor vrouwelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
ma femme | mijn vrouw |
Als het vrouwelijke woord met een klinker begint, moet je mon, ton en son gebruiken.
Frans | Nederlands |
---|---|
mon amie | mijn vriendin |
Net zoals mon frère mes frères wordt in het meervoud, veranderen ook de woorden notre (ons, onze) en votre (jullie).
Frans | Nederlands |
---|---|
notre fils | onze zoon |
nos fils | onze zonen |
votre salade | jullie salade |
vos salades | jullie salades |
Luxembourg · Portugal · Québec · canadien · canadienne · canadiens · danses · maintenant · pourquoi · problème · quand · que · qui · semaine · suisses · t · voulez · voyage · vraiment
19 words
In het Frans kan je vragen vormen door gewoon een vraagteken op het einde van de zin te plaatsen in de plaats van een punt en de intonatie te veranderen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu parles chinois. | Je spreekt Chinees. |
Tu parles chinois ? | Spreek je Chinees? |
Je kan ook de woorden omdraaien en het werkwoord vooraan in de zin plaatsen. Vergeet niet om dan een koppelteken (-) tussen het werkwoord en het onderwerp te plaatsen!
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu parles chinois. | Je spreekt Chinees. |
Parles-tu chinois ? | Spreek je Chinees? |
Vous habitez au Québec. | Jullie wonen in Quebec. |
Habitez-vous au Québec ? | Wonen jullie in Quebec? |
Als de laatste letter van het werkwoord en de eerste letter van het onderwerp allebei een klinker zijn, plaats je er een -t- tussen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il parle allemand. | Hij spreekt Duits. |
Parle-t-il allemand ? | Spreekt hij Duits? |
Elle habite aux Pays-Bas. | Ze woont in Nederland. |
Habite-t-elle aux Pays-Bas ? | Woont ze in Nederland? |
Sommige vragen vragen naar meer informatie dan gewoon een oui of non. Voor deze vragen begin je best met het vraagwoord, en gebruik je dan de omgekeerde volgorde die je hierboven geleerd hebt.
Frans | Nederlands |
---|---|
Où est-elle ? | Waar is ze? |
Quand travailles-tu ? | Wanneer werk je? |
In het Frans komen woorden zoals "vaak", "elke dag", enzovoort meestal helemaal aan het begin van de zin of meteen na het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Chaque vendredi, nous mangeons ici. | Elke vrijdag eten we hier. |
Je vais souvent au musée. | Ik ga vaak naar het museum. |
avant · beaucoup de · chambre · chambres · chez · cuisine · de · devez · frigo · heures · horloge · lait · midi · minuit · placards · rentre · rentrer · salle de bains · sel · sors · sortir · sucre · tard · trop de · tôt · un peu de
26 words
Als je wil zeggen hoe laat het is, begin je in het Frans je zin met il est.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il est cinq heures. | Het is vijf uur. |
Il est trois heures et quart. | Het is kwart over drie. |
Afrique · Canada · attendre · bagages · boire · de rien · destination · excusez · madame · mademoiselle · manger · monsieur · nationalité · nom · pouvez · prénom · quel · quelle · quelque chose · question · retard · sais · venez · vol · voyagez
25 words
Tu (jij/je) gebruik je bij vrienden, familie en kinderen. Vous gebruik je voor meerdere personen (jullie), maar ook in formele situaties als je beleefd wil zijn (u). Bij volwassenen die je niet kent gebruik je dus best vous.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu aimes le vin ? | Vind je de wijn lekker? |
Madame, voyagez-vous avec votre fille ? | Mevrouw, reist u met uw dochter? |
Monsieur, voulez-vous du café ? | Meneer, wilt u koffie? |
Om een vraag met welke te stellen, gebruik je quel voor mannelijke woorden en quelle voor vrouwelijke.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quel train va à Paris ? | Welke trein gaat naar Parijs? |
Quelle voiture as-tu ? | Welke auto heb je? |
Quel en quelle kunnen ook wat betekenen als er geen zelfstandig naamwoord na komt. Je gebruikt quel en quelle in de plaats van que als je al weet waar het specifiek over gaat.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quelle est votre profession ? | Wat is uw beroep? |
Quelle est la nationalité de Paul ? | Wat is de nationaliteit van Paul? |
chante · chante · chanter · chantes · danse · danser · dessiner · dessines · dessinez · marche · marches · nage · nagent · nageons · nager · visitent · visitez · écoute · écouter · écoutes · étudier · étudions
22 words
Veel medeklinkers worden niet uitgesproken als ze op het einde van een Frans woord staan. Als het volgende woord met een klinker of met een klankloze h begint, wordt de medeklinker wel uitgesproken!
Frans | Uitspraak |
---|---|
grand | d wordt niet uitgesproken |
grand arbre | d wordt wel uitgesproken |
les | s wordt niet uitgesproken |
les enfants | s wordt wel (als z) uitgesproken |
Er zijn wel uitzonderingen, zo wordt de t in et nooit uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
un homme et une femme | t wordt niet uitgesproken |
Je pars et il arrive. | t wordt niet uitgesproken |
adore · adore · adorent · beurre · bois · bois · boit · brioche · confiture · céréales · de l' · de la · du · déteste · détestes · miel · minérale · prendre · préfère · préfères · yaourts
21 words
Sommige zelfstandige naamwoorden zijn ontelbaar - normaal plaats je er geen getal voor. Meestal zeg je "Ik wil honing.", en niet "Ik wil een honing."
In het Frans gebruik je bij deze woorden du, de la, de l' of des!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il boit du vin. | Hij drinkt wijn. |
J'achète des pâtes. | Ik koop pasta. |
Elle veut de l'eau. | Ze wil water. |
Na aimer, adorer, préférer en détester (werkwoorden die te maken hebben met iets wel of niet leuk vinden) gebruik je altijd le, la, l' of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il adore le chocolat. | Hij is dol op chocolade. |
Je déteste le miel. | Ik haat honing. |
année · cet · demain · elle · elles · eux · faire · février · hiver · janvier · lui · mois · montagne · nous · partir · passer · photo · plongée · prochain · prochaine · rester · ski · temps · va · vais · vas · voir · vont · week-end · été
30 words
Als een woord met een klinker of een (klankloze) h begint, veranderdt ce in cet.
Frans | Nederlands |
---|---|
ce garçon | deze jongen |
cet été | deze zomer |
cet homme | deze man |
Om te zeggen dat je iets gaat doen, gebruik je een vorm van aller met een infinitief!
Frans | Nederlands |
---|---|
Je vais voyager. | Ik ga reizen. |
Nous n'allons pas partir. | We gaan niet vertrekken. |
Tu vas visiter Paris ? | Ga je Parijs bezoeken? |
Vergeet niet dat je na voorzetsels als avec of de de vormen moi, toi, etc. moet gebruiken!
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu voyages avec moi ? | Reis je met mij? |
Hieronder zie je hoe die vormen eruit zien:
Onderwerp | Tonique |
---|---|
je | moi |
tu | toi |
il | lui |
elle | elle |
nous | nous |
vous | vous |
ils | eux |
elles | elles |
apprend · apprendre · apprends · apprends · apprenez · apprennent · apprenons · cartable · comprend · comprendre · comprends · comprenez · comprennent · comprenons · cours · dictionnaire · dictionnaires · difficile · difficiles · est-ce qu' · est-ce que · examen · examens · lentement · leçon · leçons · matière · plus · qu' · sac à dos · sacs à dos · salle de classe · septembre · tout · élèves
35 words
Alle werkwoorden die eindigen op -prendre (bv. apprendre, comprendre) gebruiken hetzelfde patroon uitgangen. We gebruiken prendre (nemen) als voorbeeld.
onderwerp | werkwoord |
---|---|
je | prends |
tu | prends |
il / elle | prend |
nous | prenons |
vous | prenez |
ils / elles | prennent |
In het Frans kan je al ja-neevragen vragen vormen met intonatie (Tu veux du lait ?) en inversie (Veux-tu du lait ?). Je kan zo'n vraag ook laten beginnen met est-ce que.
Frans | Nederlands |
---|---|
Est-ce que tu veux du lait ? | Wil je melk? |
Est-ce qu'Anne comprend ? | Begrijpt Anne het? |
avril · besoin · choisir · choisis · choisissent · choisissez · choisissons · choisit · date · dates · dix-huit · dix-neuf · dix-sept · finir · finis · finis · finissent · finissez · finissons · finit · idée · idées · leur · leurs · mars · projet · projets · quelle · quoi · réunion · salle · salles · seize
33 words
Gebruik J'ai besoin de... om Ik heb ... nodig te zeggen.
Nederlands | Frans |
---|---|
J'ai besoin de toi. | Ik heb je nodig. |
J'ai besoin d'un stylo. | Ik heb een balpen nodig. |
Veel werkwoorden die op -ir eindigen volgen een gelijkaardig patroon. Laten we even naar finir kijken.
onderwerp | werkwoord (finir) |
---|---|
je | finis |
tu | finis |
il / elle | finit |
nous | finissons |
vous | finissez |
ils / elles | finissent |
In het Nederlands zeggen we "hun stoel" of "hun stoelen" - hun blijft hetzelfde - maar in het Frans wordt er een -s toegvoegd aan leur als het woord in het meervoud staat!
enkelvoud | meervoud |
---|---|
leur collègue | leurs collègues |
leur idée | leurs idées |
adresse · animaux · billets · compris · de · double · douche · génial · géniaux · interdits · journaux · juillet · juin · lits · mai · mot de passe · non-fumeurs · nuits · propre · réception · réserve · réserver · réserves · réservons · serviette · serviettes · simple · télévision · voici · wi-fi
30 words
We hebben geleerd dat Franse bijvoeglijke naamwoorden gewoonlijk na het zelfstandig naamwoord komen. In sommige gevallen komt het bijvoeglijk naamwoord wel voor het zelfstandig naamwoord te staan.
Deze woorden hebben meestal te maken met:
schoonheid
leeftijd
goedheid
grootte
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est une nouvelle boulangerie. | Het is een nieuwe bakkerij. |
Ils ont de très bons croissants. | Ze hebben heel goede croissants. |
C'est un petit hôtel. | Het is een klein hotel. |
Gebruik combien de... om Hoeveel... ? te vragen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Combien de journaux voulez-vous ? | Hoeveel kranten willen jullie? |
Vous voulez rester combien de nuits ? | Hoeveel nachten willen jullie blijven? |
De getallen 17 t.e.m. 19 worden gevormd door een combinatie van andere getallen. 10 (dix) en 7 (sept) worden samen 17 (dix-sept) !
getal | Frans |
---|---|
10 | dix |
11 | onze |
12 | douze |
13 | treize |
14 | quatorze |
15 | quinze |
16 | seize |
17 | dix-sept |
18 | dix-huit |
19 | dix-neuf |
20 | vingt |
Het woord voor sleutel kan op twee manieren gespeld worden. Clef is de oudste spelling en clé een nieuwere die dichter bij de uitspraak ligt, maar ze zijn allebei even correct en worden hetzelfde uitgesproken.
bain · brosse · brosses · cheveux · couche · couchent · d'habitude · demie · dent · dents · en général · fais · faites · habille · habilles · m' · me · miroir · préparez · quart · regardes · réveille · réveille · s' · se · sport · t' · te · toujours · vite · vous
31 words
Om "Wat doe je?" te vragen, kan je Que fais-tu ? zeggen, of als je heel informeel wil zijn, Tu fais quoi ?
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu fais quoi aujourd'hui ? | Wat doe je vandaag? |
Que fais-tu ce matin ? | Wat doe je deze ochtend? |
Herinner je je nog die m' in zinnen zoals "Je m'appelle Charlotte ?" Letterlijk betekent het iets als "Ik noem mezelf Charlotte."
onderwerp | wederkerend |
---|---|
je | me |
tu | te |
il / elle | se |
nous | nous |
vous | vous |
ils /elles | se |
Veel Franse werkwoorden hebben wederkerende voornaamworden zoals me en te, soms zelfs bij werkwoorden waar we ze in het Nederlands niet gebruiken!
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle s'habille. | Ze kleed zich aan. |
Ils se préparent vite. | Ze maken zich snel klaar. |
Tu te laves. | Je wast je. |
Il se couche tard. | Hij gaat laat slapen. |
Je me réveille tôt. | Ik sta vroeg op. |
In het Nederlands zeggen we "Hij poetst zijn tanden." of "Ik was mijn gezicht.", maar in het Frans gebruik je normaal le, la, l' of les in plaats van mijn of zijn voor lichaamsdelen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle se brosse les cheveux. | Ze borstelt haar haar. |
Je me brosse les dents. | Ik poets mijn tanden. |
Royaume-Uni · août · automne · beau · bleu · chaud · ciel · dehors · décembre · faire · fait · froid · gris · journée · mais · neige · neiger · novembre · nuages · octobre · pleut · pleuvoir · pluie · printemps · saison · saisons · soleil · toute · trop · vent
30 words
Als we in het Nederlands over het weer praten, beginnen we veel zinnen met het. In het Frans beginnen veel uitdrukkingen die met het weer te maken hebben met il!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il fait chaud. | Het is warm. |
Il fait beau. | Het is mooi weer. |
Il neige. | Het sneeuwt. |
Il pleut. | Het regent. |
Als je wil zeggen in welke maand of seizoen iets gebeurt, gebruik je en!
Frans | Nederlands |
---|---|
Je voyage en avril. | Ik reis in april. |
En août, il fait chaud. | In augustus is het warm. |
En automne, il fait froid. | In de herfst is het koud. |
Een uitzondering is printemps (lente)!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il pleut au printemps. | Het regent in de lente. |
In het Nederlands zeggen we "Het is te koud om te zwemmen." In het Frans gebruiken we in zo'n zinnen pour.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il fait trop froid pour nager. | Het is te koud om te zwemmen. |
Il y a trop de vent pour sortir. | Er is te veel wind om uit te gaan. |
avant · bouche · bras · couleur · courtes · droit · droite · gauche · gauches · jambe · jambes · main · mains · maman · mince · minces · moins · nez · oreille · oreilles · papa · pied · qu' · que · sympa · sympas · vieille · vieilles · vieux · visage · yeux · œil
32 words
Als we in het Nederlands twee dingen of mensen willen vergelijken, gebruiken we woorden als groter of kleiner. In het Frans plaats je gewoon plus (of moins!) voor het bijvoeglijk naamwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ma fille est plus jeune que toi. | Mijn dochter is jonger dan jij. |
Ma fille est moins vielle que toi. | Mijn dochter is minder oud dan jij. |
assez · avoir · bois · dormez · dormir · dors · faim · fais · fatigué · fatiguée · fatiguées · fatigués · mal · malade · malades · moins de · parce qu' · parce que · plus de · sens · sent · sentent · sentez · sentons · soif · sommeil · sors · stressé · stressée · stressés · triste · tristes
32 words
Omdat is in het Frans parce que. Als er een klinker (of een stille h) volgt op de que, wordt het parce qu'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je suis fatiguée parce que je dors mal. | Ik ben moe omdat ik slecht slaap. |
Il est stressé parce qu'il a beaucoup de travail. | Hij is gestrest omdat hij veel werk heeft. |
Bevelen aan één persoon vorm je door de je-vorm van een werkwoord te nemen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je fais du sport. | Ik sport. |
Fais plus de sport, Louis ! | Sport meer, Louis! |
acheter · achetons · biscuits · courses · d' · environ · faisons · gazeuse · là · là-bas · marché · nourriture · pommes de terre · préfèrent · préférez · préférons · quarante · riz · trente · vingt · œufs
21 words
In een negatieve zin (dus, een zin met ne... pas) worden du, de la en des gewoon de of d'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je mange de la viande. | Ik eet vlees. |
Je ne mange pas de viande. | Ik eet geen vlees. |
Je mange des œufs. | Ik eet eieren. |
Je ne mange pas d'œufs. | Ik eet geen eieren. |
Zoek je iets? Onthoud dat de de in près de samensmelt met le en les!
Frans | Nederlands |
---|---|
Les fruits sont près des légumes. | Het fruit ligt dicht bij de groenten. |
La pomme est près des céréales. | De appel is dicht bij de ontbijtgranen. |
In het Frans kan là (daar) heel dicht of heel ver zijn, maar met là-bas (daarginds/daar) benadruk je dat iets niet dicht bij jou is.
Frans | Nederlands |
---|---|
Les tomates sont là. | De tomaten liggen daar. |
Les pommes de terre sont là-bas. | De aardappelen liggen daarginds. (verder dan de tomaten) |
aussi · beau · beaux · bel · belle · belles · botte · bottes · celle · celles · celui · ceux · chapeau · chapeaux · chemise · chemises · ci · jaune · jaunes · lunettes · manteau · manteaux · marron · même · mêmes · noir · noire · noires · noirs · nouveau · nouveaux · nouvel · nouvelle · nouvelles · orange
35 words
Als een woord op -eau eindigt, wordt het meervoud gevormd door er een x aan toe te voegen (in plaats van een s!).
Frans | Nederlands |
---|---|
le beau manteau | de mooie jas |
les beaux manteaux | de mooie jassen |
Ik wil dit hier! Ik wil die daar! Het woord dat je in deze zinnen gebruikt in het Frans verandert naargelang het geslacht en getal van het woord waarnaar het verwijst.
mannelijk | vrouwelijk | |
---|---|---|
enkelvoud | celui-ci, celui-là | celle-ci, celle-là |
meervoud | ceux-ci, ceux-là | celles-ci, celles-là |
Champs-Élysées · Eiffel · Louvre · Versailles · célèbre · célèbres · droit · entre · prenez · puis · reste · restes · restez · tour · tourne · tournes · tournez · tournons · tout · va · à côté · à pied
22 words
Als je iemand iets wil laten doen gebruik je de gebiedende wijs (ook wel imperatief genoemd). Voor -er werkwoorden (marcher, tourner...) neem je de je-vorm.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ne reste pas ici ! | Blijf hier niet! |
Als je tegen meer dan één persoon praat, of beleefd wil zijn, gebruik je de vous-vorm.
Frans | Nederlands |
---|---|
Restez dans la voiture ! | Blijf in de auto! |
Als je onder de indruk bent van iets, kan je in het Frans dingen als "Quel beau musée !" of "Quelle belle maison !" zeggen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quel gentil chien ! | Wat een lieve hond! |
Quelle belle maison ! | Wat een mooi huis! |
adulte · adultes · brosser · coiffe · coiffer · coiffes · coiffez · coucher · devons · dis · disent · dit · dites · doit · doivent · fait · font · lever · lit · lèves · moins · peut · promener · promenons · promènent · préparer · réveiller
27 words
Dit is een belangrijke zin als je een nieuwsgierig persoon bent! Een veelvoorkomende manier om vragen te stellen die met Wat...? beginnen, is Qu'est-ce que...?.
Frans | Nederlands |
---|---|
Qu'est-ce que tu aimes ? | Wat vind je leuk? |
Qu'est-ce que vous faites le samedi ? | Wat doen jullie op zaterdag? |
Qu'est-ce qu'il lit ? | Wat leest hij? |
Het werkwoord faire is ietsje anders dan de andere werkwoorden die op -re eindigen. Let vooral op de vous-vorm en de ils/elles-vorm.
Lire (lezen) | Faire (doen/maken) |
---|---|
je lis | je fais |
tu lis | tu fais |
il / elle lit | il / elle fait |
nous lisons | nous faisons |
vous lisez | vous faites |
ils / elles lisent | ils / elles font |
Als je ne... pas (niet) wil gebruiken in een zin met me, te, etc., zorg er dan voor dat de ne voor de me/te/... komt, en de pas na het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu ne te lèves pas tard. | Je staat niet laat op. |
Je ne me couche pas tôt. | Ik ga niet vroeg slapen. |
Nous ne nous réveillons pas avant sept heures. | We worden niet voor zeven uur wakker. |
aimerais · apporte · apporter · apportez · apportons · basket · bibliothèque · bibliothèques · copain · copains · copine · copines · football · fête · guitare · inviter · jamais · jouer · librairie · match · occupé · occupées · peindre · peuvent · piano · pique-nique · plus · pouvons · rien · sais · savoir · si · tennis · tout le monde · violon · vois
36 words
Als je een instrument speelt, gebruik je in het Frans jouer de.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu joues de la guitare ? | Speel je gitaar? |
Je joue du piano. | Ik speel piano. |
Als je een sport doet, gebruik je jouer à.
Frans | Nederlands |
---|---|
Nous jouons au football. | We spelen voetbal. |
Il aime jouer au basket. | Hij speelt graag basketbal. |
Het woord pas in ne... pas kan vervangen worden door jamais, rien of plus.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu ne manges pas. | Je eet niet. |
Tu ne manges rien. | Je eet niets. |
Tu ne manges jamais. | Je eet nooit. |
Tu ne manges plus. | Je eet niet meer. |
actrices · algérien · algérienne · connais · connaissent · connaissez · connaissons · connaît · d'accord · du tout · film · films · genre · groupe · géniales · japonais · japonaise · japonaises · marocain · meilleur · meilleure · meilleures · meilleurs · préféré · préférée · qu' · que · raison · super · série · séries · sûr · sûre · sûrs · tableau · tort · tunisien · tunisienne
38 words
Het werkwoord savoir betekent in de eerste plaats weten.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je ne sais pas ! | Ik weet het niet! |
Il ne sait pas si elle vient. | Hij weet niet of ze komt. |
Daarnaast kan het ook kunnen betekenen. Je gebruikt het voor vaardigheden die je hebt moeten leren.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je sais parler espagnol. | Ik kan Spaans praten. |
Je sais nager. | Ik kan zwemmen. |
Hieronder vind je nog eens de vervoeging van savoir (weten) en connaître (kennen), twee onregelmatige werkwoorden.
savoir (weten) | connaître (kennen) |
---|---|
je sais | je connais |
tu sais | tu connais |
il/elle sait | il/elle connaît |
nous savons | nous connaissons |
vous savez | vous connaissez |
ils/elles savent | ils/elles connaissent |
Om je mening uit te drukken kan je in het Frans je pense que... (ik denk dat, ik vind dat) gebruiken. De woordvolgorde na que blijft hetzelfde als in een normale zin.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je pense que ce film est intéressant. | Ik denk dat deze film interessant is. (= Ik vind deze film interessant.) |
Ils pensent que ce film est meilleur. | Ze denken dat deze film beter is. (= Ze vinden deze film beter.) |
Allemagne · Australie · anniversaire · appeler · appelez · appelles · invite · invitent · invites · m' · on · petit ami · petite amie · rencontrer · sait · savent · savez · savons · venez · viens · vous · voyez · voyons
23 words
In het Nederlands komen woorden als mij normaal gezien na het werkwoord (vb. Hij kent mij.), maar in het Frans komen ze voor het werkwoord!
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle me voit. | Ze ziet mij. |
Elle te voit. | Ze ziet jou. |
Elle nous voit. | Ze ziet ons. |
Elle vous voit. | Ze ziet u/jullie. |
On is een speciaal woord - het kan, afhankelijk van de context, een paar verschillende betekenissen krijgen. Na on wordt altijd de il/elle-vorm van het werkwoord gebruikt.
Frans | Nederlands On pense que la terre est ronde. | Men denkt dat de aarde rond is.
Frans | Nederlands |
---|---|
On voyage ensemble. | We reizen samen. |
In het Nederlands zouden we "Ik weet niet waar het hotel is." zeggen. De Franse vertaling lijkt hier goed op, maar het werkwoord komt meteen na woorden als waar, wanneer, etc.
Vous savez où est l'hôtel ? | Weet u waar het hotel is? Nous savons quand part le train ? | Weten we wanneer de trein vertrekt?
attraper · bateau · bateaux · bruit · campagne · chantent · chevaux · chouettes · cochons · entendre · gros · lapins · oiseau · oiseaux · parcs · pêcher · rapide · rivière · souris · village · villages · week-ends
22 words
Om te zeggen dat iets het kleinst of het mooist is, moet je rekening houden met het geslacht van het ding. Gebruik le plus, la plus, of les plus voor een bijvoeglijk naamwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est le plus petit chien. | Het is de kleinste hond. |
C'est la plus belle femme du monde. | Het is de mooiste vrouw ter wereld. |
Ces chiens sont les plus rapides. | Deze honden zijn het snelst. |
cadeau · cadeaux · cent · cinquante · grand frère · grande sœur · grands-parents · nous appelons · oncle · ouvrez · ouvrir · passe · passez · petit frère · petite sœur · petite-fille · petits-enfants · petits-fils · quatre-vingt · quatre-vingts · regarder · ressemble · ressemblent · ressemblez · s'appellent · soixante · tante · vous appelez
28 words
adorer · adores · aide · aider · aidons · cahier · cahiers · classe · crayon · crayons · devoirs · dire · disons · l' · la · langue · langues · le · les · lycée · mot · mots · papier · phrase · phrases · quelques · trouve · trouvent · trouvons · utiliser · utilisez · écrivons
32 words
aimer · assiette · assiettes · aucun · aucune · boissons · boivent · boulangeries · buvons · chaudes · chocolats · couteau · couteaux · cuisiner · cuisinons · en train · encore · fourchette · fourchettes · froids · gâteaux · limonade · mangez · sans · tout · toutes
26 words
après-midis · attendent · attendez · attendons · ceci · cela · conduire · conduis · conduisez · d'abord · ensuite · ferme · fermer · fermons · informations · jusqu' · jusque · lave · lave · laver · laves · met · mets · mettent · mettez · mettons · mettre · rentres · sort · sortent · sortez · sortons
32 words
Chine · africaine · africaines · africains · avions · bien sûr · changer · cherche · cherchent · chercher · cherchez · châteaux · connaître · coûter · entier · européen · européens · hôtels · lieux · monde · pardon · part · partez · partons · passeports · photo · taxis · ticket · tickets · valises · voilà · vouloir · vérifier
33 words
arrêter · asseyez · assieds · buvez · corps · couchez · courent · courez · courir · courons · cours · crois · croit · dos · faut · fumer · hôpitaux · inquiets · inquiète · inquiètes · lève · mal · mieux · sentir · tête
25 words
appartements · argent · autre · autres · centime · centimes · cents · cinquième · dollar · dollars · huitième · maisons · mille · million · millions · murs · neuvième · payer · premier · préférer · quatrième · septième · seulement · sixième · étage
25 words
arriver · attend · attends · chose · choses · commencer · commençons · conversation · conversations · demande · demandent · demander · donne · donnent · donner · donnons · enchantée · entreprises · envoie · envoient · envoies · envoyer · envoyez · envoyons · minute · minutes · pars · partent · répond · répondre · réponds · réponse · venons · viens · écrire · écrivez
36 words
aimais · années · avais · avais · avait · barbe · différente · différents · habitais · montre · montrent · montrer · montrez · quand · simple · souvenez · souvenir · souvenir · souvenirs · souvenons · souviens · travaillais · vie · vies · voulais · voulait · étais · était · étudiais · être
30 words
Notre-Dame · Noël · Pâques · avait · ballon · faisait · férié · gens · heureux · hier · poupées
11 words
bientôt · boîte · boîtes · canapé · canapés · conduisons · conduit · dansent · dansons · dort · entend · entendent · entendez · nagez · nettoie · nettoient · nettoies · nettoyer · oublier · piscine · répondent · répondez · répondons · sol · sous · voient · voit
27 words
au-dessus · aéroports · bas · conduisent · degré · degrés · dixième · dorment · dormons · ennuyeux · entendons · gares · haut · longtemps · montre · par exemple · pars · partie · parties · possible · tee-shirts · zéro
22 words
Bruges · Gand · bizarre · bizarres · descend · descendent · descendez · descendons · descendre · descends · escalier · escaliers · immédiatement · quelqu'un · rapidement · rez-de-chaussée · vend · vendent · vendez · vendons · vendre · vends
22 words
Loire · autour · carte · chanson · chansons · excellent · excellente · excellentes · fleuve · fleuves · lac · long · mer · moment · pendant · pâtes
16 words
agréable · agréables · chanteuse · congolais · congolaise · danseur · danseuse · indien · indienne · ingénieurs · opéra · opéras · paresseuse · paresseuses · paresseux · photographes · polonais · polonaise · responsables · russe · timide · timides
22 words
activités · biologie · chimie · début · exercice · exercices · grammaire · grâce · géographie · histoire · manuel · manuels · mathématiques · physique · prof · semestre · vocabulaire · étagère · étagères
19 words
bijou · bijoux · devenez · devenir · devenons · deviennent · deviens · devient · malheureusement · mamie · papy · revenez · revenir · revenons · reviennent · reviens · revient · tout de suite
18 words
Montmartre · Quartier latin · Sacré-Cœur · Seine · arrondissement · arrondissements · au bout · capitales · cathédrale · cathédrales · centre-ville · est · guide · guides · hôtel de ville · kilomètre · kilomètres · monument · monuments · mètres · nord · office · ouest · place · plan · poste · quartier · retourne · retourner · retournons · sud · tellement · timbre · tourisme · traverse · traverser · voudrions
37 words
Wist je al dat Frans een officiële taal is in wel 29 verschillende landen? Laten we beginnen met de basis. Welkom en bienvenue (welkom in het Frans)!
Franse zelfstandige naamwoorden hebben een geslacht. Er zijn mannelijke en vrouwelijke woorden. Mannelijke woorden gebruiken un, vrouwelijke une.
Frans | Nederlands |
---|---|
un garçon | een jongen |
une fille | een meisje |
un homme | een man |
une femme | een vrouw |
un chien | een hond |
une pizza | een pizza |
In het Nederlands zeggen we ik ben en jij bent. In het Frans ziet dat er als volgt uit!
onderwerp | werkwoord (être) |
---|---|
je (ik) | suis (ben) |
tu (jij) | es (bent) |
il/elle (hij/zij) | est (is) |
Net als in het Nederlands hangen sommige begroetingen af van het tijdstip. 's Morgens en 's middags zeg je bonjour, maar 's avonds zeg je bonsoir.
Frans | Nederlands |
---|---|
Bonjour ! | Goeiemorgen! Goeiedag! |
Bonsoir ! | Goedenavond! |
Tegen vrienden kan je ook salut zeggen. Salut kan je gebruiken om hoi te zeggen, maar ook als je weggaat.
Frans | Nederlands |
---|---|
Salut ! | Hoi! / Doei! |
Een accent op een letter zorgt ervoor dat de letter anders wordt uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
je | doffe e, de e in "ze" |
é | lange ee als in geen |
è | e als in erg / ai als in het Engelse air |
Als de laatste letter van een woord een e (zonder accent!) is, wordt die meestal niet uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
bonne | "bon" |
In het Nederlands veranderen werkwoorden vaak - ik werk, hij werkt, wij werken. In het Frans gebeurt dit ook, maar iets meer dan in het Nederlands.
onderwerp | werkwoord (parler) |
---|---|
je | parle |
tu | parles |
il / elle | parle |
Let op! De -s in parles wordt niet uitgesproken, dus al deze vormen worden op dezelfde manier uitgesproken.
In het Frans veranderen bijvoeglijke naamwoorden afhankelijk van het geslacht. Vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -e.
Frans | Nederlands |
---|---|
Julien est français. | Julien is Frans. |
Marie est française. | Marie is Frans. |
Il est néerlandais. | Hij is Nederlands. |
Elle est néerlandaise. | Ze is Nederlands. |
De extra -e op het einde kan de uitspraak wat veranderen, dus luister goed!
In het Frans zijn er twee woorden voor in. Voor steden gebruik je à, en voor veel landen gebruik je en.
Frans | Nederlands |
---|---|
J'habite à Paris. | Ik woon in Parijs. |
J'habite à Bruxelles. | Ik woon in Brussel |
J'habite en France. | Ik woon in Frankrijk. |
J'habite en Belgique. | Ik woon in België. |
In het Nederlands zeggen we "mijn moeder" en "mijn vader". In het Frans wordt dat "ma mère" en "mon père", omdat woorden zoals "mijn" en "jouw" veranderen afhankelijk van het geslacht van het woord dat erop volgt.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
mon père (mijn vader) | ma mère (mijn moeder) |
ton frère (jouw broer) | ta sœur (jouw zus) |
son fils (zijn/haar zoon) | sa fille (zijn/haar dochter) |
Fille kan zowel meisje als dochter betekenen. Let op de context van de zin om te weten wat het woord betekent.
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est une fille. | Het is een meisje. |
C'est la fille de Julia. | Het is de dochter van Julia. |
C'est la fille d'Anna. | Het is de dochter van Anna. |
C'est ma fille. | Het is mijn dochter. |
De wordt d' als het volgende woord met een klinker begint.
Le gebruik je voor mannelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
le garçon | de jongen |
La gebruik je voor vrouwelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
la femme | de vrouw |
Als een woord met een klinker begint of met een h die je niet uitspreekt, gebruik je l' in de plaats van le of la.
Frans | Nederlands |
---|---|
l'homme | de man |
De meeste Franse werkwoorden veranderen op een regelmatige manier, maar sommige werkwoorden doen gewoon hun eigen ding en zijn onregelmatig.
onderwerp | werkwoord (aller) |
---|---|
je (ik) | vais (ga) |
tu (jij) | vas (gaat) |
il (hij) / elle (zij) | va (gaat) |
Als het werkwoord met een klinker begint, verander je je naar j'.
onderwerp | werkwoord (avoir) |
---|---|
j' (ik) | ai (heb) |
tu (jij) | as (hebt) |
il (hij) / elle (zij) | a (heeft) |
De uitspraak van de g verandert als er een e, i of n op volgt.
Frans | uitspraak |
---|---|
gants | [g] als in "goal" |
mange | [zj] als in giraf |
giraffe | [zj] als in giraf |
compagne | [nj] als in oranje |
Na nous (wij) eindigen werkwoorden normaal op -ons.
Frans | Nederlands |
---|---|
nous voulons | we willen |
nous avons | we hebben |
nous habitons | we wonen |
onderwerp | werkwoord (vouloir) |
---|---|
je (ik) | veux (wil) |
tu (jij) | veux (wil) |
il (hij) / elle (zij) | veut (wil) |
nous (wij) | voulons (willen) |
Bij "veux" en "veut" wordt de laatste letter (x en t) niet uitgesproken, ze klinken dus hetzelfde.
In het Frans zal je nooit à met le erna zien. Een à met een le wordt altijd au.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu vas au restaurant. | Je gaat naar het restaurant. |
Elle va au zoo. | Ze gaat naar de dierentuin. |
Au klinkt als een lange oo, en dus niet als -auw.
Je kan ça va vragen om te vragen hoe het gaat met iemand, en om die vraag te beantwoorden. Het werkt net iets anders dan in het Nederlands, dus hieronder zie je de letterlijke vertaling en een iets natuurlijkere vertaling.
Frans | letterlijk | Nederlands |
---|---|---|
Salut, ça va ? | Dag, gaat het? | Dag, (hoe) gaat het? |
Ça va, et toi ? | Het gaat, en jij? | Het gaat (goed), en met jou? |
Om over meer dan één ding te praten in het Frans, voeg je een s toe aan het woord.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
un chat | deux chats |
Le, la en l' worden les.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
le garçon | les garçons |
la femme | les femmes |
l'homme | les hommes |
Het werkwoord prendre (nemen) heeft een s als uitgang na je en tu.
onderwerp | werkwoord (prendre) |
---|---|
je (ik) | prends (neem) |
tu (jij) | prends (neemt) |
il (hij) / elle (zij) | prend (neemt) |
Als je het over één vrouw, meisje, of ander vrouwelijk woord hebt, gebruik je elle (zij/ze).
Als je het over meer dan één persoon of ding hebt, gebruik je ils of elles (zij/ze). Elles gebruik je voor groepen die enkel uit vrouwen bestaan, ils gebruik je voor groepen die uit mannen bestaan. Bij gemengde groepen gebruik je ook ils.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ils sont étudiants. | Ze zijn studenten. |
Elles sont étudiantes. | Ze zijn studentes. |
Als je over een zelfstandig naamwoord in het meervoud praat, plak je ook een s aan het bijvoeglijk naamwoord!
Frans | Nederlands |
---|---|
La femme est contente. | De vrouw is blij. |
Les femmes sont contentes. | De vrouwen zijn blij. |
In het Nederlands zeggen we "mijn broer" en "mijn broers". In het Frans veranderen woorden als mijn en jouw als je meer dan een broer hebt.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mon frère | mes frères |
ta sœur | tes sœurs |
sa voiture | ses voitures |
Als een woord met een klinker begint, gebruik je d' in plaats van de. Het klinkt veel beter!
Frans | Nederlands |
---|---|
un fromage d'Italie | een kaas uit Italië |
Bij hoeveelheden gebruiken we de/d', terwijl we dat in het Nederlands niet doen.
Frans | Nederlands |
---|---|
un verre d'eau | een glas water |
une bouteille d'eau | een fles water |
In het Frans komen bijvoeglijke naamwoorden normaal na het zelfstandig naamwoord dat ze beschrijven. Een groene fiets wordt dus un vélo vert.
Frans | Nederlands |
---|---|
une université française | een Franse universiteit |
le thé vert | de groene thee |
le restaurant mexicain | het Mexicaanse restaurant |
Let erop dat ou (of) en où (waar) op dezelfde manier uitgesproken worden.
Frans | Nederlands |
---|---|
Où est le restaurant, à Paris ou à Bordeaux ? | Waar is het restaurant, in Parijs of in Bordeaux? |
Voyager, aller en manger zijn infinitieven. In het Nederlands eindigen infinitieven meestal op -en: reizen, eten, etc.
Als je in het Nederlands zegt dat "de treinen groot zijn", of dat "je van de wijn houdt", bedoel je specifieke treinen of een bepaalde wijn.
In het Frans kan je le, la en les gebruiken voor specifieke dingen, maar ook voor algemene uitspraken, waar we in het Nederlands geen de of het zouden gebruiken.
Frans | Nederlands |
---|---|
Les trains sont grands. | Treinen (in het algemeen) zijn groot. OF De treinen zijn groot. |
Bij het woord dat volgt op aimer hoort er ook altijd een le, la of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu aimes le vin ? | Hou je van wijn ? |
Ook landen krijgen le, la of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
La France est un pays. | Frankrijk is een land. |
Le Japon est mon pays. | Japan is mijn land. |
We hebben al geleerd dat au een combinatie is van à en le. Als een woord in het meervoud staat, gebruiken we aux in plaats van à les.
à + le = au
à + les = aux
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu vas au supermarché ? | Ga je naar de supermarkt? |
Je vais aux États-Unis. | Ik ga naar de Verenigde Staten. |
Als je over meer dan een persoon praat (ze/zij), eindigen werkwoorden vaak op -nt.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ils vont au Mexique. | Ze gaan naar Mexico. |
Ils veulent un taxi. | Ze willen een taxi. |
Il y a kan zowel er is als er zijn betekenen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il y a une fleur blanche. | Er is een witte bloem. |
Il y a trois arbres. | Er zijn drie bomen. |
Un en une worden des als het over meer dan één ding hebt. In het Nederlands kunnen we gewoon "katten" zeggen, maar in het Frans moet je des chats zeggen.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
un arbre | des arbres |
une lettre | des lettres |
Let erop dat écrire (schrijven) voor sommige uitgangen een v krijgt.
onderwerp | werkwoord (écrire) |
---|---|
j' | écris |
tu | écris |
il / elle | écrit |
ils / elles | écrivent |
Werkwoorden die op -er eindigen, zoals aimer en manger, volgen (ongeveer) allemaal hetzelfde patroon voor uitgangen!
onderwerp | werkwoord (préparer) |
---|---|
je | prépare |
tu | prépares |
il / elle | prépare |
nous | préparons |
ils / elles | préparent |
Het woord voor deze/dit verandert in het Frans afhankelijk van het geslacht van het woord dat erop volgt.
mannelijk | vrouwelijk | |
---|---|---|
enkelvoud | ce | cette |
meervoud | ces | ces |
Frans | Nederlands |
---|---|
ce gâteau | deze taart |
cette pomme | deze appel |
ces verres | deze glazen |
Frans | Nederlands |
---|---|
lundi | maandag |
mardi | dinsdag |
mercredi | woensdag |
jeudi | donderdag |
vendredi | vrijdag |
samedi | zaterdag |
dimanche | zondag |
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een speciale vorm na vrouwelijke woorden.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
blanc | blanche |
cher | chère |
bon | bonne |
gentil | gentille |
Frans | Nederlands |
---|---|
un T-shirt cher | een duur T-shirt |
une robe chère | een dure jurk |
Herinner je je nog dat à en le samen au worden? Het woord de kan ook gecombineerd worden met le en les om iets nieuws te vormen.
de + le = du
de + les = des
Frans | Nederlands |
---|---|
le prix du sac | de prijs van de tas |
le prix des oranges | de prijs van de sinaasappels |
Ben je klaar om te leren tellen in het Frans?
Frans | Nederlands |
---|---|
zéro | 0 |
un | 1 |
deux | 2 |
trois | 3 |
quatre | 4 |
cinq | 5 |
six | 6 |
sept | 7 |
huit | 8 |
neuf | 9 |
dix | 10 |
Bij het werkwoord venir (komen) verandert de klinker in de stam soms van e naar ie.
onderwerp | werkwoord (venir) |
---|---|
je | viens |
tu | viens |
il / elle | vient |
nous | venons |
ils / elles | viennent |
In het Nederlands zeggen we "Ik ben niet Italiaans." of "Hij woont niet in Amsterdam.". In het Frans heb je twee woorden nodig om niet te zeggen, ne en pas. Je plaatst de twee woorden rond het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je ne suis pas italien. | Ik ben niet Italiaans. |
Il ne va pas à Calais. | Hij gaat niet naar Calais. |
Als het werkwoord met een klinker begint, wordt ne n'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu n'es pas grand. | Je bent niet groot. |
Il n'est pas jeune. | Hij is niet jong. |
We hebben al geleerd dat bijvoeglijke naamwoorden veranderen afhankelijk van het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Hieronder zie je het patroon voor bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -eux.
mannelijk | vrouwelijk |
---|---|
un pont dangereux | une rue dangereuse |
des ponts dangereux | des rues dangereuses |
Onthoud dat de meeste werkwoorden die op -er eindigen hetzelfde patroon volgen. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen dus!
werkwoord (parler) | werkwoord (écouter) |
---|---|
je parle | j'écoute |
tu parles | tu écoutes |
il / elle parle | il / elle écoute |
nous parlons | nous écoutons |
ils / elles parlent | ils / elles écoutent |
Jullie is in het Frans vous. Na vous eindigen de meeste werkwoorden op -ez.
Frans | Nederlands |
---|---|
vous mangez | jullie eten |
vous parlez | jullie praten |
vous cuisinez | jullie koken |
vous habitez | jullie wonen |
We hebben al geleerd dat je ma, ta en sa gebruikt voor vrouwelijke woorden.
Frans | Nederlands |
---|---|
ma femme | mijn vrouw |
Als het vrouwelijke woord met een klinker begint, moet je mon, ton en son gebruiken.
Frans | Nederlands |
---|---|
mon amie | mijn vriendin |
Net zoals mon frère mes frères wordt in het meervoud, veranderen ook de woorden notre (ons, onze) en votre (jullie).
Frans | Nederlands |
---|---|
notre fils | onze zoon |
nos fils | onze zonen |
votre salade | jullie salade |
vos salades | jullie salades |
In het Frans kan je vragen vormen door gewoon een vraagteken op het einde van de zin te plaatsen in de plaats van een punt en de intonatie te veranderen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu parles chinois. | Je spreekt Chinees. |
Tu parles chinois ? | Spreek je Chinees? |
Je kan ook de woorden omdraaien en het werkwoord vooraan in de zin plaatsen. Vergeet niet om dan een koppelteken (-) tussen het werkwoord en het onderwerp te plaatsen!
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu parles chinois. | Je spreekt Chinees. |
Parles-tu chinois ? | Spreek je Chinees? |
Vous habitez au Québec. | Jullie wonen in Quebec. |
Habitez-vous au Québec ? | Wonen jullie in Quebec? |
Als de laatste letter van het werkwoord en de eerste letter van het onderwerp allebei een klinker zijn, plaats je er een -t- tussen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il parle allemand. | Hij spreekt Duits. |
Parle-t-il allemand ? | Spreekt hij Duits? |
Elle habite aux Pays-Bas. | Ze woont in Nederland. |
Habite-t-elle aux Pays-Bas ? | Woont ze in Nederland? |
Sommige vragen vragen naar meer informatie dan gewoon een oui of non. Voor deze vragen begin je best met het vraagwoord, en gebruik je dan de omgekeerde volgorde die je hierboven geleerd hebt.
Frans | Nederlands |
---|---|
Où est-elle ? | Waar is ze? |
Quand travailles-tu ? | Wanneer werk je? |
In het Frans komen woorden zoals "vaak", "elke dag", enzovoort meestal helemaal aan het begin van de zin of meteen na het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Chaque vendredi, nous mangeons ici. | Elke vrijdag eten we hier. |
Je vais souvent au musée. | Ik ga vaak naar het museum. |
Als je wil zeggen hoe laat het is, begin je in het Frans je zin met il est.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il est cinq heures. | Het is vijf uur. |
Il est trois heures et quart. | Het is kwart over drie. |
Tu (jij/je) gebruik je bij vrienden, familie en kinderen. Vous gebruik je voor meerdere personen (jullie), maar ook in formele situaties als je beleefd wil zijn (u). Bij volwassenen die je niet kent gebruik je dus best vous.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu aimes le vin ? | Vind je de wijn lekker? |
Madame, voyagez-vous avec votre fille ? | Mevrouw, reist u met uw dochter? |
Monsieur, voulez-vous du café ? | Meneer, wilt u koffie? |
Om een vraag met welke te stellen, gebruik je quel voor mannelijke woorden en quelle voor vrouwelijke.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quel train va à Paris ? | Welke trein gaat naar Parijs? |
Quelle voiture as-tu ? | Welke auto heb je? |
Quel en quelle kunnen ook wat betekenen als er geen zelfstandig naamwoord na komt. Je gebruikt quel en quelle in de plaats van que als je al weet waar het specifiek over gaat.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quelle est votre profession ? | Wat is uw beroep? |
Quelle est la nationalité de Paul ? | Wat is de nationaliteit van Paul? |
Veel medeklinkers worden niet uitgesproken als ze op het einde van een Frans woord staan. Als het volgende woord met een klinker of met een klankloze h begint, wordt de medeklinker wel uitgesproken!
Frans | Uitspraak |
---|---|
grand | d wordt niet uitgesproken |
grand arbre | d wordt wel uitgesproken |
les | s wordt niet uitgesproken |
les enfants | s wordt wel (als z) uitgesproken |
Er zijn wel uitzonderingen, zo wordt de t in et nooit uitgesproken.
Frans | Uitspraak |
---|---|
un homme et une femme | t wordt niet uitgesproken |
Je pars et il arrive. | t wordt niet uitgesproken |
Sommige zelfstandige naamwoorden zijn ontelbaar - normaal plaats je er geen getal voor. Meestal zeg je "Ik wil honing.", en niet "Ik wil een honing."
In het Frans gebruik je bij deze woorden du, de la, de l' of des!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il boit du vin. | Hij drinkt wijn. |
J'achète des pâtes. | Ik koop pasta. |
Elle veut de l'eau. | Ze wil water. |
Na aimer, adorer, préférer en détester (werkwoorden die te maken hebben met iets wel of niet leuk vinden) gebruik je altijd le, la, l' of les.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il adore le chocolat. | Hij is dol op chocolade. |
Je déteste le miel. | Ik haat honing. |
Als een woord met een klinker of een (klankloze) h begint, veranderdt ce in cet.
Frans | Nederlands |
---|---|
ce garçon | deze jongen |
cet été | deze zomer |
cet homme | deze man |
Om te zeggen dat je iets gaat doen, gebruik je een vorm van aller met een infinitief!
Frans | Nederlands |
---|---|
Je vais voyager. | Ik ga reizen. |
Nous n'allons pas partir. | We gaan niet vertrekken. |
Tu vas visiter Paris ? | Ga je Parijs bezoeken? |
Vergeet niet dat je na voorzetsels als avec of de de vormen moi, toi, etc. moet gebruiken!
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu voyages avec moi ? | Reis je met mij? |
Hieronder zie je hoe die vormen eruit zien:
Onderwerp | Tonique |
---|---|
je | moi |
tu | toi |
il | lui |
elle | elle |
nous | nous |
vous | vous |
ils | eux |
elles | elles |
Alle werkwoorden die eindigen op -prendre (bv. apprendre, comprendre) gebruiken hetzelfde patroon uitgangen. We gebruiken prendre (nemen) als voorbeeld.
onderwerp | werkwoord |
---|---|
je | prends |
tu | prends |
il / elle | prend |
nous | prenons |
vous | prenez |
ils / elles | prennent |
In het Frans kan je al ja-neevragen vragen vormen met intonatie (Tu veux du lait ?) en inversie (Veux-tu du lait ?). Je kan zo'n vraag ook laten beginnen met est-ce que.
Frans | Nederlands |
---|---|
Est-ce que tu veux du lait ? | Wil je melk? |
Est-ce qu'Anne comprend ? | Begrijpt Anne het? |
Gebruik J'ai besoin de... om Ik heb ... nodig te zeggen.
Nederlands | Frans |
---|---|
J'ai besoin de toi. | Ik heb je nodig. |
J'ai besoin d'un stylo. | Ik heb een balpen nodig. |
Veel werkwoorden die op -ir eindigen volgen een gelijkaardig patroon. Laten we even naar finir kijken.
onderwerp | werkwoord (finir) |
---|---|
je | finis |
tu | finis |
il / elle | finit |
nous | finissons |
vous | finissez |
ils / elles | finissent |
In het Nederlands zeggen we "hun stoel" of "hun stoelen" - hun blijft hetzelfde - maar in het Frans wordt er een -s toegvoegd aan leur als het woord in het meervoud staat!
enkelvoud | meervoud |
---|---|
leur collègue | leurs collègues |
leur idée | leurs idées |
We hebben geleerd dat Franse bijvoeglijke naamwoorden gewoonlijk na het zelfstandig naamwoord komen. In sommige gevallen komt het bijvoeglijk naamwoord wel voor het zelfstandig naamwoord te staan.
Deze woorden hebben meestal te maken met:
schoonheid
leeftijd
goedheid
grootte
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est une nouvelle boulangerie. | Het is een nieuwe bakkerij. |
Ils ont de très bons croissants. | Ze hebben heel goede croissants. |
C'est un petit hôtel. | Het is een klein hotel. |
Gebruik combien de... om Hoeveel... ? te vragen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Combien de journaux voulez-vous ? | Hoeveel kranten willen jullie? |
Vous voulez rester combien de nuits ? | Hoeveel nachten willen jullie blijven? |
De getallen 17 t.e.m. 19 worden gevormd door een combinatie van andere getallen. 10 (dix) en 7 (sept) worden samen 17 (dix-sept) !
getal | Frans |
---|---|
10 | dix |
11 | onze |
12 | douze |
13 | treize |
14 | quatorze |
15 | quinze |
16 | seize |
17 | dix-sept |
18 | dix-huit |
19 | dix-neuf |
20 | vingt |
Het woord voor sleutel kan op twee manieren gespeld worden. Clef is de oudste spelling en clé een nieuwere die dichter bij de uitspraak ligt, maar ze zijn allebei even correct en worden hetzelfde uitgesproken.
Om "Wat doe je?" te vragen, kan je Que fais-tu ? zeggen, of als je heel informeel wil zijn, Tu fais quoi ?
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu fais quoi aujourd'hui ? | Wat doe je vandaag? |
Que fais-tu ce matin ? | Wat doe je deze ochtend? |
Herinner je je nog die m' in zinnen zoals "Je m'appelle Charlotte ?" Letterlijk betekent het iets als "Ik noem mezelf Charlotte."
onderwerp | wederkerend |
---|---|
je | me |
tu | te |
il / elle | se |
nous | nous |
vous | vous |
ils /elles | se |
Veel Franse werkwoorden hebben wederkerende voornaamworden zoals me en te, soms zelfs bij werkwoorden waar we ze in het Nederlands niet gebruiken!
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle s'habille. | Ze kleed zich aan. |
Ils se préparent vite. | Ze maken zich snel klaar. |
Tu te laves. | Je wast je. |
Il se couche tard. | Hij gaat laat slapen. |
Je me réveille tôt. | Ik sta vroeg op. |
In het Nederlands zeggen we "Hij poetst zijn tanden." of "Ik was mijn gezicht.", maar in het Frans gebruik je normaal le, la, l' of les in plaats van mijn of zijn voor lichaamsdelen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle se brosse les cheveux. | Ze borstelt haar haar. |
Je me brosse les dents. | Ik poets mijn tanden. |
Als we in het Nederlands over het weer praten, beginnen we veel zinnen met het. In het Frans beginnen veel uitdrukkingen die met het weer te maken hebben met il!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il fait chaud. | Het is warm. |
Il fait beau. | Het is mooi weer. |
Il neige. | Het sneeuwt. |
Il pleut. | Het regent. |
Als je wil zeggen in welke maand of seizoen iets gebeurt, gebruik je en!
Frans | Nederlands |
---|---|
Je voyage en avril. | Ik reis in april. |
En août, il fait chaud. | In augustus is het warm. |
En automne, il fait froid. | In de herfst is het koud. |
Een uitzondering is printemps (lente)!
Frans | Nederlands |
---|---|
Il pleut au printemps. | Het regent in de lente. |
In het Nederlands zeggen we "Het is te koud om te zwemmen." In het Frans gebruiken we in zo'n zinnen pour.
Frans | Nederlands |
---|---|
Il fait trop froid pour nager. | Het is te koud om te zwemmen. |
Il y a trop de vent pour sortir. | Er is te veel wind om uit te gaan. |
Als we in het Nederlands twee dingen of mensen willen vergelijken, gebruiken we woorden als groter of kleiner. In het Frans plaats je gewoon plus (of moins!) voor het bijvoeglijk naamwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ma fille est plus jeune que toi. | Mijn dochter is jonger dan jij. |
Ma fille est moins vielle que toi. | Mijn dochter is minder oud dan jij. |
Omdat is in het Frans parce que. Als er een klinker (of een stille h) volgt op de que, wordt het parce qu'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je suis fatiguée parce que je dors mal. | Ik ben moe omdat ik slecht slaap. |
Il est stressé parce qu'il a beaucoup de travail. | Hij is gestrest omdat hij veel werk heeft. |
Bevelen aan één persoon vorm je door de je-vorm van een werkwoord te nemen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je fais du sport. | Ik sport. |
Fais plus de sport, Louis ! | Sport meer, Louis! |
In een negatieve zin (dus, een zin met ne... pas) worden du, de la en des gewoon de of d'.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je mange de la viande. | Ik eet vlees. |
Je ne mange pas de viande. | Ik eet geen vlees. |
Je mange des œufs. | Ik eet eieren. |
Je ne mange pas d'œufs. | Ik eet geen eieren. |
Zoek je iets? Onthoud dat de de in près de samensmelt met le en les!
Frans | Nederlands |
---|---|
Les fruits sont près des légumes. | Het fruit ligt dicht bij de groenten. |
La pomme est près des céréales. | De appel is dicht bij de ontbijtgranen. |
In het Frans kan là (daar) heel dicht of heel ver zijn, maar met là-bas (daarginds/daar) benadruk je dat iets niet dicht bij jou is.
Frans | Nederlands |
---|---|
Les tomates sont là. | De tomaten liggen daar. |
Les pommes de terre sont là-bas. | De aardappelen liggen daarginds. (verder dan de tomaten) |
Als een woord op -eau eindigt, wordt het meervoud gevormd door er een x aan toe te voegen (in plaats van een s!).
Frans | Nederlands |
---|---|
le beau manteau | de mooie jas |
les beaux manteaux | de mooie jassen |
Ik wil dit hier! Ik wil die daar! Het woord dat je in deze zinnen gebruikt in het Frans verandert naargelang het geslacht en getal van het woord waarnaar het verwijst.
mannelijk | vrouwelijk | |
---|---|---|
enkelvoud | celui-ci, celui-là | celle-ci, celle-là |
meervoud | ceux-ci, ceux-là | celles-ci, celles-là |
Als je iemand iets wil laten doen gebruik je de gebiedende wijs (ook wel imperatief genoemd). Voor -er werkwoorden (marcher, tourner...) neem je de je-vorm.
Frans | Nederlands |
---|---|
Ne reste pas ici ! | Blijf hier niet! |
Als je tegen meer dan één persoon praat, of beleefd wil zijn, gebruik je de vous-vorm.
Frans | Nederlands |
---|---|
Restez dans la voiture ! | Blijf in de auto! |
Als je onder de indruk bent van iets, kan je in het Frans dingen als "Quel beau musée !" of "Quelle belle maison !" zeggen.
Frans | Nederlands |
---|---|
Quel gentil chien ! | Wat een lieve hond! |
Quelle belle maison ! | Wat een mooi huis! |
Dit is een belangrijke zin als je een nieuwsgierig persoon bent! Een veelvoorkomende manier om vragen te stellen die met Wat...? beginnen, is Qu'est-ce que...?.
Frans | Nederlands |
---|---|
Qu'est-ce que tu aimes ? | Wat vind je leuk? |
Qu'est-ce que vous faites le samedi ? | Wat doen jullie op zaterdag? |
Qu'est-ce qu'il lit ? | Wat leest hij? |
Het werkwoord faire is ietsje anders dan de andere werkwoorden die op -re eindigen. Let vooral op de vous-vorm en de ils/elles-vorm.
Lire (lezen) | Faire (doen/maken) |
---|---|
je lis | je fais |
tu lis | tu fais |
il / elle lit | il / elle fait |
nous lisons | nous faisons |
vous lisez | vous faites |
ils / elles lisent | ils / elles font |
Als je ne... pas (niet) wil gebruiken in een zin met me, te, etc., zorg er dan voor dat de ne voor de me/te/... komt, en de pas na het werkwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu ne te lèves pas tard. | Je staat niet laat op. |
Je ne me couche pas tôt. | Ik ga niet vroeg slapen. |
Nous ne nous réveillons pas avant sept heures. | We worden niet voor zeven uur wakker. |
Als je een instrument speelt, gebruik je in het Frans jouer de.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu joues de la guitare ? | Speel je gitaar? |
Je joue du piano. | Ik speel piano. |
Als je een sport doet, gebruik je jouer à.
Frans | Nederlands |
---|---|
Nous jouons au football. | We spelen voetbal. |
Il aime jouer au basket. | Hij speelt graag basketbal. |
Het woord pas in ne... pas kan vervangen worden door jamais, rien of plus.
Frans | Nederlands |
---|---|
Tu ne manges pas. | Je eet niet. |
Tu ne manges rien. | Je eet niets. |
Tu ne manges jamais. | Je eet nooit. |
Tu ne manges plus. | Je eet niet meer. |
Het werkwoord savoir betekent in de eerste plaats weten.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je ne sais pas ! | Ik weet het niet! |
Il ne sait pas si elle vient. | Hij weet niet of ze komt. |
Daarnaast kan het ook kunnen betekenen. Je gebruikt het voor vaardigheden die je hebt moeten leren.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je sais parler espagnol. | Ik kan Spaans praten. |
Je sais nager. | Ik kan zwemmen. |
Hieronder vind je nog eens de vervoeging van savoir (weten) en connaître (kennen), twee onregelmatige werkwoorden.
savoir (weten) | connaître (kennen) |
---|---|
je sais | je connais |
tu sais | tu connais |
il/elle sait | il/elle connaît |
nous savons | nous connaissons |
vous savez | vous connaissez |
ils/elles savent | ils/elles connaissent |
Om je mening uit te drukken kan je in het Frans je pense que... (ik denk dat, ik vind dat) gebruiken. De woordvolgorde na que blijft hetzelfde als in een normale zin.
Frans | Nederlands |
---|---|
Je pense que ce film est intéressant. | Ik denk dat deze film interessant is. (= Ik vind deze film interessant.) |
Ils pensent que ce film est meilleur. | Ze denken dat deze film beter is. (= Ze vinden deze film beter.) |
In het Nederlands komen woorden als mij normaal gezien na het werkwoord (vb. Hij kent mij.), maar in het Frans komen ze voor het werkwoord!
Frans | Nederlands |
---|---|
Elle me voit. | Ze ziet mij. |
Elle te voit. | Ze ziet jou. |
Elle nous voit. | Ze ziet ons. |
Elle vous voit. | Ze ziet u/jullie. |
On is een speciaal woord - het kan, afhankelijk van de context, een paar verschillende betekenissen krijgen. Na on wordt altijd de il/elle-vorm van het werkwoord gebruikt.
Frans | Nederlands On pense que la terre est ronde. | Men denkt dat de aarde rond is.
Frans | Nederlands |
---|---|
On voyage ensemble. | We reizen samen. |
In het Nederlands zouden we "Ik weet niet waar het hotel is." zeggen. De Franse vertaling lijkt hier goed op, maar het werkwoord komt meteen na woorden als waar, wanneer, etc.
Vous savez où est l'hôtel ? | Weet u waar het hotel is? Nous savons quand part le train ? | Weten we wanneer de trein vertrekt?
Om te zeggen dat iets het kleinst of het mooist is, moet je rekening houden met het geslacht van het ding. Gebruik le plus, la plus, of les plus voor een bijvoeglijk naamwoord.
Frans | Nederlands |
---|---|
C'est le plus petit chien. | Het is de kleinste hond. |
C'est la plus belle femme du monde. | Het is de mooiste vrouw ter wereld. |
Ces chiens sont les plus rapides. | Deze honden zijn het snelst. |